Over het (voort)bestaan van de middenpartijen

door Rudi Nieuwenhoven

Politieke partijen vervullen een centrale rol in onze parlementaire democratie. Bij de start van ons parlementair stelsel was dat echter niet het geval en ook is niet iedereen overtuigd (geweest) van de positieve rol van partijen. Hun (voort)bestaan is niet vanzelfsprekend en vraagt om periodiek onderhoud. Dit geldt zeker voor de bestaande middenpartijen – zoals D66 – die buitenspel gezet dreigen te worden. Zij lijken hier nog geen effectief antwoord op te hebben. Deze bijdrage biedt zeven suggesties voor discussie.

Democratie zonder politieke partijen?

Onlangs vroeg emeritus hoogleraar J.Th.J. van den Berg zich in een column af of we het in onze democratie kunnen doen zonder politieke partijen. Hij werd geïnspireerd door het recente proefschrift van Gerrit Oomen die de parlementaire geschiedenis in de periode tussen 1840 en 1853 gedetailleerd heeft bestudeerd. De auteur komt tot de conclusie dat
de voorspelbaarheid van het stemgedrag in de periode waarin politieke partijen dominant waren in het parlement niet veel afweek van dat in de periode waarin dat nog niet het geval was. Oomen zelf wijst op het belang van de prominente opinieleiders toentertijd in de Tweede Kamer. Van den Berg blijft zitten met de bovenvermelde vraag.

In 1943 schreef Simone Weil – filosoof, actievoerder, mysticus – een essay over het afschaffen van alle politieke partijen: On the Abolition of All Political Parties. Zij beargumenteert daarin dat het samenvallen van woede van het volk met het naar binnen gericht zijn van politieke partijen zal leiden tot een bedreiging van de democratie. Ook beredeneert zij dat in politieke partijen zit ingebakken dat zij hun gemeenschappelijke passie cultiveren en hun partijagenda verabsoluteren. Naar haar mening zullen daarom niet de beste oplossingen voor de problemen van de gemeenschap worden gevonden.

Op de voorkant van het Appèl stond prominent: ‘aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie’

Is stabiliteit in het belang van ons stelsel?

Medio 19e eeuw kwamen in Nederland de fundamentele wetten tot stand in een parlement zonder veel geformaliseerde partijen. Er vormden zich groepjes rond bovengenoemde prominente opinieleiders. Tegenwoordig zien wij dat als ongewenste instabiliteit. Het is de vraag of de huidige relatieve stabiliteit in het belang is van de houdbaarheid van ons stelsel. In 1966 keken de oprichters van D66 uit naar het ontploffen van het verouderde (partij)bestel. Op de voorkant van het Appèl stond prominent: ‘aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie’ – en mijns inziens ook over onze partijen(structuur). In al die jaren heeft dit bij D66 niet zo veel aandacht gekregen. Bij Hans van Mierlo ging het vooral om meer transparantie en de eeuwige machtspositie van het CDA.

Het gaat inmiddels zo ver dat een afgescheiden Kamerlid wordt gezien als een zetelrover. Het gekozen Kamerlid is in die zienswijze kennelijk eigendom van een politieke partij

Anno 2020 zijn er achttien fracties in de Tweede Kamer en deze partijen organiseren ruim 300.000 burgers (leden). Een organisatiegraad die niet lijkt op die van de Nederlandse vakbeweging en andere maatschappelijke organisaties. Bij die vakbeweging wordt, ook door D66, nogal eens de vraag gesteld of zij nog wel kunnen spreken namens de werknemers. Ik realiseer mij dat het uitgangspunt in de parlementaire democratie is dat na en door verkiezingen door de kiezers er een formeel draagvlak ontstaat. Het gemak waarmee kiezers van partij wisselen, doet daar afbreuk aan, evenals soms het opkomstpercentage en het verloop van de leden van een partij. Daaraan zou meer aandacht moeten worden gegeven. Het gevaar bestaat dat het gaat ontbreken aan voldoende draagvlak voor de rol die partijen altijd hebben vervuld: het verzorgen van de relatie tussen burgers en politiek, de formulering van partij- en verkiezingsprogramma’s en de keuze van kandidaten voor de vertegenwoordigende lichamen en voor de uitvoerende macht. Ook bij de keuze van burgemeesters en commissarissen van de Koning hebben deze partijen een flinke invloed. Het gaat inmiddels zo ver dat een afgescheiden Kamerlid
wordt gezien als een zetelrover. Het gekozen Kamerlid is in die zienswijze kennelijk eigendom van een politieke partij. Denk nu terug naar medio 19e eeuw en zie hoe toen de zeer onafhankelijke gekozenen tot succesvolle vernieuwende wetgeving kwamen. Natuurlijk zijn de maatschappelijke omstandigheden verschillend, maar het blijft de moeite waard om die tijd nog eens als inspiratie te betrekken bij huidige gedachtevorming.

(Voort)bestaan middenpartijen niet vanzelfsprekend

Hiervoor heb ik, mede aan de hand van waarnemingen van anderen, geprobeerd aan te geven dat het (voort)bestaan van politieke partijen niet vanzelfsprekend is en vraagt om periodieke maintenance. Ik kom voorlopig tot de conclusie dat om de traditionele rol van politieke partijen te handhaven er een sterkere legitimering moet ontstaan voor het optreden van politieke partijen. Als dat niet lukt, dan zou het verdwijnen van politieke partijen een gevolg kunnen zijn (zie Simone Weil). Vanuit deze kijk op de huidige positie van
politieke partijen, heb ik twijfels of de constructieve middenpartijen nog wel in staat zijn om de passende tegenkracht te leveren ten opzichte van populisten en ‘sterke mannen’. Er hoort daarbij een sterk leiderschap binnen die partijen en dat kan versterkt worden. Zie de positie van bondskanselier Merkel in Duitsland op het hoogtepunt van haar macht en de ruimte die AfD kon innemen, en zie wat er daarna gebeurde en tenslotte het effect van haar
aanpak bij de coronacrisis. Daardoor heb ik zorg of deze partijen de parlementaire democratie en rechtstaat op langere termijn overeind kunnen houden.

Politieke partijen vervullen een centrale rol in onze parlementaire democratie. Bij de start van ons parlementair stelsel was dat echter niet het geval en ook is niet iedereen overtuigd (geweest) van de positieve rol van partijen. Hun (voort)bestaan is niet vanzelfsprekend en vraagt om periodiek onderhoud. Dit geldt zeker voor de bestaande middenpartijen – zoals D66 – die buitenspel gezet dreigen te worden. Zij lijken hier nog geen effectief antwoord op te hebben. Deze bijdrage biedt zeven suggesties voor discussie.

“Populisten declasseren voortdurend bestaande partijen en vinden steeds vaker, door diverse media gesteund, in de publieke opinie het ‘echte’ contact met het volk”


Het is steeds meer duidelijk dat er directe relaties met het volk worden gezocht door autocratische leiders, of in de vorm van meer ‘directe democratie’, waarbij wordt geprobeerd bestaande middenpartijen buiten spel te zetten. Populisten declasseren voortdurend bestaande partijen en vinden steeds vaker, door diverse media gesteund, in de publieke opinie het ‘echte’ contact met het volk. Ook hierbij is de mondiale ontwikkeling
zeer zichtbaar en lijkt sprake te zijn van wederzijdse inspiratie tussen de populistische partijen. D66, en andere constructieve middenpartijen, doen het in relatie tot met name de rechtse vleugelpartijen relatief goed op inhoud, bestuur en parlementair optreden. De middenpartijen komen in vergelijking met populisten qua inhoud wel in de problemen, omdat bij deze partijen inhoudelijke overlapping voorkomt. Het wordt ingewikkeld als in verkiezingscampagne deze verschillen worden uitvergroot en door coalitievorming deze verschillen gedeeltelijk weer verdampen. Daarna is het prijsschieten voor de anderen.

Zeven suggesties voor discussie binnen D66

Het blijft lastig concurreren met partijen die niet consistent zijn in hun inhoudelijke standpunten of de gevolgen op diverse beleidsterreinen niet willen zien. We leggen het af waar het gaat om de beeldvorming binnen de samenleving of wij wel opereren in het belang van alle burgers. De rechtse en linkse vleugelpartijen pretenderen met succes in de media
dat zij weten wat de burgers willen en wat hen beroert – niet de deelnemers van het zogenaamde ‘partijkartel’. Daar moeten we wat aan doen, het liefst in afstemming met andere constructieve partijen. Dat moet een hoge prioriteit hebben, naast vernieuwing van onze programma’s. Ik doe daarom zeven suggesties voor discussie binnen D66:

  1. Stel een klankbordgroep samen met burgers die geïnteresseerd zijn in de politiek en die geen uitgesproken D66-fans zijn. Periodiek zouden zij hun waarnemingen over – en evaluatie van het functioneren van de partij en fracties moeten willen bespreken met relevante vertegenwoordigers uit fracties en bestuur. De D66’ers moeten primair willen
    ontvangen en incasseren en niet zenden en defensief zijn.
  2. Houd regelmatig grote en kleine townhall-meetings met zoveel mogelijk niet-D66’ers. Vanaf pre-campagnetijd zou dat een routine moeten zijn. Breng daar onder andere programmapunten die nog in ontwerp zijn in discussie.
  3. Stel congressen open voor niet-leden met recht van deelname aan de discussie en wellicht een aangepast stemrecht. Bevorder meer accent op inhoudelijke en levendige discussie. De inhoudelijke besluitvorming lijkt zich in een feitelijk te kleine groep af te spelen. Bezie of het mogelijk is je te beschermen tegen deelname van niet-constructievemkrachten die de besluitvorming zouden willen kapen.
  4. Bewaak dat partij, fracties en bestuurders zich maximaal openstellen voor vragen en signalen uit de samenleving en de partij. Zet hiervoor een monitoringsysteem op om de invulling daarvan te volgen en te evalueren. Vul dit aan met de registreerde inhoudelijke redenen voor het opzeggen door leden.
  5. Onderzoek hoe het mogelijk zou kunnen zijn om het internet te gebruiken voor directe input van burgers over hun opvattingen over inhoudelijk politieke onderwerpen. Nodig daarvoor ook gericht beroepsgroepen uit om hieraan mee te doen. Dit laatste kan de kennis over en inzicht vergroten in hetgeen leeft binnen werkverbanden. Het moet niet gaan om werkgevers- of werknemersorganisaties die hun geluid al voldoende laten horen.
  6. Ga een discussie aan – en niet alleen met de usual suspects – over de vraag hoe het partijpolitieke landschap zou moeten veranderen en wat onze rol daarbij zou kunnen zijn.
  7. Tenslotte zou ook doordacht kunnen worden of onze partijorganisatie gebaseerd kan worden op de kiesverenigingen uit de 19e eeuw. Dit lijkt op het invullen van de toekomst door de achteruitkijkspiegel, maar soms geeft het verleden een goed advies. Politieke discussies en oordeelsvorming zouden dan primair lokaal of regionaal plaatsvinden binnen relatief losse verbanden. Naast D66’ers, zouden daaraan ook andere ongebonden burgers deelnemen. Zij zouden ook in eerste instantie kandidaten voor het parlement moeten voordragen. Het gebruik van de naam D66 zou niet strikt noodzakelijk zijn. Bezien zou
    kunnen worden of bestaande lokale groeperingen geïnteresseerd zijn. De centrale organisatie D66 zou verantwoordelijk zijn voor landelijke (verkiezings)programma’s, het beoordelen van de voorgestelde kandidaten en landelijke communicatie. Het staat wellicht ver af van de actualiteit, maar het kan de moeite waard zijn om het idee uit te diepen.

Tot slot

In het voorgaande heb ik mijn zorgen verwoord over het voortbestaan van onze ‘partijendemocratie’. Het zal duidelijk zijn dat deze bijdrage geen wetenschappelijk essay is. Ik heb geprobeerd een stimulans te geven om na te denken over hoe onze middenpartijen, en dus ook D66, zich zouden moeten aanpassen om antwoorden te vinden op tendensen van autocratie en de zogenaamde ‘directe democratie’. Kan dit het begin zijn van een bredere discussie?